In het Italië van de 18de eeuw was opera als genre uitgegroeid tot een ongekend populaire podiumkunst. Iedere zich respecterende stad had minstens twee en meestal meer operahuizen. Venetië liep aan kop met maar liefst 47 theaters. Meteen gevolgd door Napels waar ook meer dan 40 operahuizen zetelden. Al die huizen moesten geregeld voorzien worden van nieuwe stukken om het publiek te blijven trekken. De componisten werden zwaar onder druk gezet om te produceren, per drie weken een nieuw werk werd de norm. Gelukkig was zelfplagiaat wel toegestaan. Händel’s Happy We gebruikte hij voor minstens drie opera’s waaronder Acis and Galatea. Vreemd genoeg zijn van al die duizenden opera’s die in die tijd geschreven werden maar een heel beperkt aantal overgebleven en kennen we de meeste beroemde componisten uit die tijd eigenlijk van ander werk dan hun operacomposities. Denk bijvoorbeeld aan Scarlatti en Vivaldi – honderden opera’s hebben ze geschreven die totaal in de vergetelheid zijn gezakt. Uitzondering hierop vormt La Serva Padrona geschreven door die jongen van een schoenmakersfamilie uit Pergola, Giovanni Battista Pergolesi.

 

Pergolesi werd in 1710 geboren in Jesi als derde kind in zijn gezin. Giovanni Basttista was de  eerste die de achternaam Pergolesi kreeg. Hij was een ziekelijk kind, een trekkebeentje met een smal bleek gezichtje. Maar met een bijzonder muzikaal talent. Zijn vader had het schoenmakersvak al verlaten toen hij Giovanni kreeg. Hij was opziener en kende mensen uit de betere kringen. Hij bracht zijn zoon onder hun aandacht en we mogen aannemen dat rijke heren zich over dit talent ontfermd hebben want hij heeft uitstekend muziekonderwijs kunnen genieten aan Conservatorio dei Povere di Gesù Cristo in Napels. Een van de directeuren van het Conservatorio in de tijd dat Pergolesi daar studeerde was Leonardo Vinci, castraatzanger en componist, die onlangs postuum succes oogstte met zijn opera Artaserse. Pergolesi kreeg zijn eerste operaopdracht in 1731 en in 1732 werd hij gevraagd door prins Ferdinando Colonno Stigliano om een verjaardagcadeautje te schrijven voor keizerin Maria Christina van Oostenrijk. Dat werd de opera Il Priogionier Superbo.

Na opvoering op het feest mocht het stuk de theaters in maar daar ging nog een jaar overheen. 1732 was namelijk het jaar waarin Napels geteisterd werd door aardbevingen en de theaters werden gesloten omdat theaterbezoek als het tarten van de voorzienigheid werd gezien.

 Op 5 september 1733 was het dan zover. Il Priogionier Superbo ging het theater in. Maar het stuk flopte.

Misschien kwam het te vroeg, de theaters waren nog maar net geopend. Of misschien kon het lange en ingewikkelde ridderverhaal de mensen niet boeien. Aan de muziek zal het niet gelegen hebben maar het stuk liep niet en verdween snel van de planken.

Maar, er gebeurde iets wonderlijks. Pergolesi had voor de opera een intermezzo geschreven. Een pauzemuziekje zou je kunnen zeggen. Dat was in die tijd in het theater nog niet zo gewoon, een licht stuk met liedjes en dansjes tussen het zware operawerk, dat concentratie vergt, door. Met een intermezzo zou voorkomen kunnen worden dat het publiek verveeld raakte en na wat comic relief zou zij de serieuse kunst beter aankunnen.

Pergolesi schreef een van de eerste intermezzi die dat doel zou moeten dienen.

En wat gebeurde? Het publiek was verrukt van het intermezzo in plaats van het ‘echte’ kunstwerk waar zij voor gekomen was. Een klein pareltje waarin echte mensen figureren in plaats van een mytische of heroïsche figuur. Een goeie grap in een herkenbare context van stand- en machtsverschillen. Dat is pas theater! Dat zal niet de bedoeling zijn geweest maar waar de Priogionier de weg is gegaan van veel 18de eeuwse serieuze opera’s, de opera seria, en vergeten is geraakt, wordt De Serva tot op vandaag opgevoerd. Met haar succes luidde zij een nieuw genre in; dat van de opera buffa. Zij legde de basis voor bijvoorbeeld Mozart’s Nozze di Figaro en Rossini’s Barbier. Wonderlijk genoeg werd ook juist dit kleine werkje de inzet van heftige kunstdiscussies vooral in Frankrijk. Intellectuelen maakten elkaar het leven zuur in een pamflettenoorlog, de Querelle des Bouffons. Misschien is dat toe te schrijven aan de tijdgeest, Serpina staat voor een meisje uit burgerkringen met sociale aspiraties. En wie zal bepalen of een dergelijk ‘gewoon’ onderwerp tot de goede smaak gerekend kan worden, de adel of de burgerij? En horen we in de eenvoudige melodieën en simpele verhaallijn niet waar het echt om gaat in het leven? En komen we door de lichtheid van de muziek niet dichter bij de werkelijke emotie waar muziek een uitdrukking aan moet geven? In zo’n redenering wordt Pergolesi’s naam ineens in een adem genoemd met die van Rousseau. De lichte kunst is de ware kunst vinden de Bouffonisten. Weg met Lully en Rameau en hun gekunstelde elitaire werken. Pergolesi heeft die discussies allemaal niet meer meegemaakt. Hij stierf in 1726 aan tuberculose, veel te jong, en we zullen nooit weten of hij met zijn intermezzo ook werkelijk de bedoeling heeft gehad om ons in ‘lichtheid’ te verheffen.


La Serva Padrona

La Serva Padrone is geschreven voor twee stemmen: een sopraan vertokt de rol van Serpina en een bariton de rol van Uberto. De karakters zijn stereotype en ontleend aan de commedia d’el arte; de domme en rijke baas wordt beetgenomen door zijn slimme bediende.

Het operaatje begint met een mopperende Uberto die op zijn warme chocolade zit te wachten. Serpina zou die hem moeten brengen maar die heeft daar geen zin in. ‘Je moet naar mij leren luisteren’ zingt ze snibbig en verbiedt hem zelfs de deur uit te gaan. Dat geeft natuurlijk geen pas. Uberto verzucht dat het tijd wordt voor een vrouw, hij kan zich niet zo laten bedisselen door een meisje waarvan hij houdt als een dochter. Zijn knecht Vespone moet op zoek gaan naar een geschikte vrouw voor hem. ‘Zou ik dat niet kunnen zijn?’ vraagt Serpina. Nou, iemand van stand die met z’n bediende trouwt? Hij heeft haar als jong meisje bij hem in huis genomen en ze is deel uit gaan maken van zijn huishouding maar dat maakt haar nog niet gelijkwaardig. Serpina verzint een list. Zij betrekt Vespone in het complot en introduceert hem, verkleed als een legerkapitein, als haar aanstaande echtgenoot bij Uberto, kapitein Tempest. Ze wil natuurlijk dan wel een bruidsschat want dat eist de kapitein. Of, stelt ze Uberto voor de keus, je betaalt geen bruidsschat en je trouwt zelf met mij. Daar gaat Uberto dan maar mee akkoord. Door het gekibbel heen horen we aan de muziek die Uberto en Serpina meekrijgen dat ze aan elkaar verknocht zijn, het is tedere en vriendelijke muziek die de harmonie tussen hen beiden onderstreept.

Voor Opera Thuis Online hebben we gekozen voor een versie uit Zurich waarin de rol van Serpina vertolkt wordt door Sonya Yoncheva en Uberto gezongen wordt door Furio Zanazi. In opera uit de 18de eeuw acteerden de zangers niet, zij werden geflankeerd door ‘stille’ zangers die de actie moesten mimen. In deze produktie worden de stille rollen vertolkt door Roberto Carlos Gerboles als Vespone en Pablo Ariel Bursztyn als Tafano. Als het doek gevallen is krijgen we nog een toegift en zien we deze twee in het duet Per te io ho nel core. De hartenklop van de echtelieden. Niet te missen.