Op 16 april is het 75 jaar geleden dat de stad Groningen werd bevrijd, na een hevige strijd van 4 dagen. Ik woonde toen in een dorp bij de stad waarvan het inmiddels al meer dan 50 jaar deel uitmaakt. Geboren in 1933 was ik in die tijd 11 jaar oud.

  Ik heb  5 jaar geleden een uit mijn geheugen geput dagboek geschreven van de 6 dagen daar omheen. Die wil ik nu in de komende week, dag voor dag, op de Torenpraat publiceren, te beginnen met zondag 12 april.

Dag 1 Donderdag 12 april 1945.

De dag was denk ik gewoon als altijd, van die dag herinner ik me eigenlijk niets al gonsde het in die dagen wel altijd van de geruchten.
We zijn die dag gewoon naar school geweest. Onze school kende 3 lokalen waar twee van door de lagere school werden gebruikt en de derde door de kleuterschool. Ik zat in het lokaal met de hoofdonderwijzer meester Mulder die de 4e, 5e en 6e klas trachtte te onderwijzen. We gingen eigenlijk pas kort weer naar school want wegens gebrek aan brandstof waren we weken lang bij huis.

Om ons op oorlogsgevaar voor te bereiden riep de meester zo af en toe “onder de banken” en dan moesten we ons schuil houden onder de banken. Zelf kroop hij dan onder zijn tafeltje.
Het is één keer voor gekomen dat hij het in alle ernst uitriep. Dat was toen vliegtuigen, “Tommy’s” noemde we deze, een aanval deden op Duitse oorlogsboten in Het Eemskanaal waarvan we de dijk vanuit de klas konden zien. De meeste jongens renden naar het raam om het gebeuren te zien en de meest meisjes en de meester kropen onder de banken.

Er werd op het schoolplein voor zover ik mij kan herinneren vrij open over de oorlogshandelingen gepraat. Van één van de jongens bij ons in de klas was bijvoorbeeld bekend dat twee van zijn oudere broers waren gesneuveld aan het Oostfront in Duitse krijgsdienst.
Een andere jongen was er in geslaagd ons zijn verhaal te doen geloven dat zijn naar Engeland gevluchte oudere broer piloot was bij de RAF. We waren er van overtuigd dat als er weer een vloot vliegtuigen richting Duitsland over kwam daar de broer van Tjeerd bij was. En natuurlijk had hij de leiding bij de beschieting op de boten in het Eemskanaal,hij kende immers de omgeving.

Dag 2 Vrijdag 13 april

Ook aan die ochtend heb ik geen bijzondere herinneringen. We gingen naar school zoals gewoonlijk. In de loop van de middag hoorden we steeds meer gebulder in de verte wat de voorbode bleek te zijn van wat komen ging.

Aan het eind van de middag kwam er een stroom van Duitse soldaten op gang die de stad verlieten en via de Rijksweg langs het Damsterdiep richting Appingedam en Delfzijl liepen. Later gevolgd door gemotoriseerd verkeer.

Een groot deel van dorpsbewoners stond met plezier naar de stroom  vluchtenden – zoals zij ze zagen – te kijken. Op een vraag van mijn vader waar ze naar op weg waren riep een soldaat: nach die heimat. Maar dan moet je zwemmen was de reactie van mijn vader. Maar dat was volgens de man niet zo want ze gingen niet naar Delfzijl maar naar Farmsum (nu een buitenwijk van Delfzijl).

Nadat er ergens een granaat o.i.d. explodeerde werden de nog buiten spelende kinderen door de ouders naar binnen gedirigeerd. In plaats van zoals gebruikelijk naar bed te worden gestuurd moesten broer Jan en ik op een matras gaan liggen in een keldertje van misschien 75 centimeter diep onder een bedstee. Mijn ouders voegden zich later bij ons.

Ergens in de avond of de nacht begonnen Canadezen – zoals later bleek -  vanuit de westkant over de stad te schieten, op de nog steeds doorgaande stroom de stad uit trekkende Duitse colonnes.

Je kon de lancering van de granaten horen. Mijn vader telde dan een aantal tellen, het aantal zou ik niet meer weten, en dan zei hij JA en hoorden we een fluitend geluid van een granaat die over ging of er kwam een ontploffing.

Blijkbaar kwam er gedurende de nacht een einde aan de Duitse uittocht want het schieten stopte op een gegeven moment en wij kregen de kans wat te slapen in ons schuilkeldertje

 

Dag 3 Zaterdag 14 april

 Bij het wakker worden die ochtend was het heel stil in de lucht. Het leek wel of zelfs de vogels onder de indruk waren van wat er die nacht was gebeurd. De grote vraag was, is het over, zijn alle Duitsers nu weg?

Die droom werd snel verstoord toen er een groepje van een stuk of 5,6 Duitse soldaten bij ons door de straat liep. Mijn vader ontdekte daar Frist Rehfeld tussen, die bij hem op de fabriek had gewerkt (te zien op de foto van 1927) maar de Duitse nationaliteit had en daarom op het aller laatste van de oorlog,  ruim in de 50 alsnog in dienst moest.

Nadat de mannen een tijdje met elkaar hadden gepraat kwam mijn vader weer terug met de boodschap dat we op moesten schieten, omdat de soldaten de opdracht hadden de brug over het Eemskanaal op te blazen. Mijn ouders bleken besloten te hebben de bevrijding van de stad bij familie in Harkstede af te wachten.

Met één fiets en een vluchtkoffertje, die al maanden bij de buitendeur had gestaan, zijn we met z’n vieren vertrokken. Het gaf bij de brug nog even problemen, ze wilden ons eerst niet meer doorlaten. Het lukte Frits echter gedaan te krijgen dat we door mochten.

Op aanwijzingen van de Duitsers zijn we direct over de brug tegen een dijk van de daar aanwezige woonschepenhaven gaan liggen, waarna even later een aantal doffe knallen vielen. De brug is daarna volgens mij nooit meer herbouwd.

Later hoorde ik dat Frits daarna niet meer naar zijn onderdeel is teruggekeerd maar zich heeft gemeld bij zijn oud-collega’s die op het fabrieksterrein woonden. Die hebben vervolgens de “deserteur”, voorzien van veel voedsel en drinken, in de ringoven van de steenfabriek  “ingemetseld”. Pas enkele dagen later hebben ze hem weer kunnen bevrijden.

 Op weg naar Harkstede moesten we door de buurtschap Euvelgunne, dat vrijwel geheel onder water was gezet. Op de weg lagen rijen stropakken waar wij in de ganzenpas met z’n vieren over liepen. Mijn vader met de fiets aan de hand. Hij zong daarbij regelmatig een liedje met als tekst: Ik zag eens een meisje in Wenen, dat had zulke mooie benen, toen ik naar haar keek, dacht ik dat ik bezweek, ta pompom, ta pompom, ta pompom. Hoewel ik nieuwsgierig naar die laatste zin was had ik niet het lef het hem te vragen.

Onderweg kwamen we ook door Engelbert waar een zus van mijn vader woonde. Daar hebben we een tijd gerust. Bij die tante en oom  logeerde op dat moment noodgedwongen de oudste broer van mijn vader. Die woonde met zijn vrouw en twee zonen in Eindhoven. Hij had echter de pech gehad voor zijn werk in het Groningen te zijn op het moment dat Eindhoven totaal onverwachts werd bevrijd. Van september tot april had hij geen idee hoe het met hen ging. Inmiddels was in de buurt van Groningen het kanongebulder weer begonnen en bij iedere knal riep oom Jan “hoera”. Wat ik heel raar vond. Ik wist hoe bang ik was geweest en de mensen daar nu weer zouden zijn.

Na het oponthoud in Engelbert vervolgden we met ons vieren, een fiets en een koffer de weg naar Harkstede. Al snel werden we ingehaald door een buurman van de zus van mijn vader waar we naar op weg waren.

Na enig overleg werd besloten dat hij mijn broer achterop zou nemen en mijn moeder de koffer en dat die samen op de fiets verder zouden aan. 

Nadat wij, mijn vader en ik,  net de lintbebouwing van Harkstede hadden bereikt hoorden we dat in richting waarin wij liepen werd geschoten. We hebben ons toen een tijdlang schuil gehouden achter stropakken onder een kapschuur. Vandaar zagen we drie Duitse soldaten op fietsen de richting op rijden waar wij net vandaan kwamen.

Met enig onrust over de positie van de fietsers op het moment van schieten, bleek dat die toen al bij mij oom en tante waren gearriveerd. Daar hoorden we dat een aantal Canadese Bren Carriërs van de andere kant dan wij het dorp waren binnengekomen en dat die hadden geschoten op een clubje van 5 Duitse soldaten die daar om niet opgehelderde reden fietsten. Één bleek doodgeschoten en een ander gewond. Beide lagen in de school aan de overkant van het huis van mijn oom en tante.

Wij waren bevrijd!

 Die middag ben ik nog met mijn neef met dezelfde naam en enkele maanden jonger, nog door het dorp wezen struinen. Wij hadden daar eerder gewoond zodat ik het dorp redelijk kende. We bezochten een grote kapschuur waar onder een groepje Canadesen een kampement bleek te hebben opgeslagen. Toen zag ik voor het eerst ook een aantal van onze bevrijders.

Hervormde kerk Harkstede

Inmiddels had de Binnenlandse Strijdkrachten onder de kerk een gevangenis ingericht voor mensen die fout waren geweest in de oorlog.  We hebben daar even naar staan kijken en we vonden het wel veel die onder kerk werden gestopt. Ik hoorde één van de volwassen later op de avond zeggen dat de helft van het dorp bezig was de andere helft onder de kerk te stoppen. Velen van hen liepen de volgende dag dan ook weer als vrij mens rond.

Van uitwassen als kaalscheren en treiterpartijen hebben we overigens niets gemerkt.

Dag 4 Zondag 15 april

Het was een vreemd begin van de zondag. Wij zaten met een bevrijd gevoel aan het ontbijt en in en rond de stad (hemelsbreed misschien 7 kilometer bij ons vandaan) werd hoorbaar en zichtbaar nog steeds hevige strijd gevoerd. Met onheilspellende donkere rookwolken boven de stad.
Maar ook aan onze vredige zondagochtend kwam op een vreemde wijze een einde, al heb ik dat vooral als sensatie beleefd.

Er liepen ineens twee jongemannen in het uniform van Nederlanders die gedwongen waren voor  het Duitse leger werkzaamheden te verrichten zonder oorlogshandelingen te mogen uitvoeren. Met de armen omhoog liepen ze richting het centrum waar het Canadese kamp was.
Na een poosje kwam één van de bren carriërs met de twee inderdaad Nederlandse jongens voor het huis van mijn oom en tante staan.  Op een vraag van mijn altijd nieuwsgierige vader zeiden ze dat in de boerderij aan de overkant, een paar honderd meter van de weg, een groep van plm. 40 Duitse soldaten zat. Die waren daar na nachtelijke omzwervingen terecht gekomen, waar ook zij beide toen bij waren. Ze dachten dat de soldaten ten einde raad waren.
Mijn vader bood aan om met de mannen te gaan praten waarna de bestuurder van de carriër hem een geweer gaf. Afgezien dat hij nog nooit een geweer had gedragen – of het moet al een gebroken geweertje zijn geweest – leek dat mijn vader het stomste wat hij kon doen. Ongewapend liep hij de laan van een paar honderd meter naar de boerderij af om daarna uit het zich te verdwijnen. Hij was inmiddels door mijn oom op de fiets gevolgd.

Na - voor zover ik me herinner-  toch een korte tijd kwam hij weer te voorschijn met een hele stoet soldaten achter zich aan, waarbij de voorste een wit laken aan een hooivork gestoken omhoog hield. Even later kwam er nog iemand achter aan rennen. Dan bleekt die :”hauptmann” te zijn, waarvan de soldaten tegen mijn vader zouden hebben gezegd dat hij zich van kant zou maken als zij zich over zouden geven. Waarop mijn vader zou hebben gezegd dat als ze zich niet over zouden geven ze er allemaal aan zouden gaan. Er zouden bij de weg tanks zijn die de boerderij in brand zouden schieten als hij niet binnen een bepaalde tijd terug zou zijn.  Hij zal ongetwijfeld blij zijn geweest toen hij zag dat toen hij met zijn ploegje van honger en dorst naar de weg liep, zich daar inmiddels meer carriërs hadden verzameld.

De Duitsers werden allemaal langs de kant van de weg gezet en gefouilleerd.
Vervolgens kregen ze van de aanwezige Canadezen allemaal een hand, een sigaret  en een vuurtje. Daarna stapten de bestuurders van de carriërs weer achter hun stuur en kropen de Duitsers allemaal zo goed en kwaad als dat ging op de voertuigen. Een wonderlijk beeld: één Canadees mannetje met zijn hoofd net uit een mangat van de carriër en daar 5, 6 of misschien wel meer Duitsers er omheen, die een opgeluchte indruk maakten.

 Tijdens de commotie had “oom Jan oet Eindhoven”  zich bij zijn familie gemeld om afscheid te nemen. Met een geleende fiets wilde hij proberen zijn vrouw en kinderen in Eindhoven te bereiken.
Toen de oorlogsvoertuigen begonnen te rijden riep hij tegen de Duitsers dat ze nu weer naar hun heimat konden gaan. Nein, riep er eentje, eerst nog funf jahre kriegsgevangen. Je hebt al vief joar van ons vreten, woln joe nou nog vief joar van ons vreten was de reactie.  En daar was geen woord Brabants bij.
Oom Jan stapte op zijn fiets en Harkstede beleefde verder een rustige zondagmiddag.

 

Dag 5 Maandag 16 april.

 Maandag 16 april de dag waarop de stad Groningen werd bevrijd.

Aan die dag heb ik alleen nog wat fragmentarische herinneringen. Er werd in of bij de stad nog steeds geschoten en er hingen nog steeds rookwolken boven de stad, hoewel minder dan een dag eerder.
Mijn ouders of alleen mijn vader - dat weet ik niet precies meer - zijn die dag weer terug geweest naar Engelbert naar een daar ook wonende broer van mijn moeder. Van hem hoorden ze dat hij op de fiets via het Winschoterdiep naar de Lingestraat in de stad, waar zijn ouders en die van mijn moeder woonden, was geweest.
Ook zij hadden de bevrijding van de stad niet afgewacht maar waren al bij het eerste gebulder naar de boot gegaan van de broer van mijn opa en de zus van mijn oma in het Leekstermeer. Ze zouden daar geen Duitser meer hebben gezien. Het meer lag ongeveer aan de kant van de stad waar de Canadezen de stad introkken. Inmiddels waren ze weer thuis in hun onbeschadigde bovenwoning.
Zelf keek ik regelmatig of de schoorsteenpijp van de pottenbakkerij er nog stond. Ik wist dat daar in die fabriek onze radio verborgen lag die eigenlijk ingeleverd had moeten worden.
Later hoorde ik dat die middag in feite de laatste Duitser de stad uit is gevlucht. Of zich hadden teruggetrokken op strategische  posities, zoals de Duitsers dat altijd zo fraai wisten te brengen.

Tussen de stad en Oosterhogebrug en omgeving lag het Van Starkenborgkanaal. De Duitsers deden vooral alle moeite om de stad te behouden om de geallieerden zo ver mogelijk van Delfzijl te houden.  Zodoende wilden ze voorkomen dat deze de monding van de Eems onder controle zouden krijgen.
Vanuit verschillende posities van Oosterhogebrug werd daarom door de Duitsers geschoten om zo de oversteek van het kanaal te voorkomen. Bij Oosterhogebrug lag een sluis in het kanaal met drie bruggen. Iedere brug droeg een sluisdeur. De buitenste bruggen waren voor het normale verkeer de middelste was een loopbrug. De machinekamers van alle drie bruggen lagen aan de kant van Oosterhogebrug.  Door de beide grote bruggen omhoog te zetten bezorgden de Duitsers de Canadezen een groot probleem om de overkant te bereiken. Om te voorkomen dat het gebied aan de kant van de Duitsers onder water zou lopen hadden ze de sluisdeur bij de kleine brug gesloten gelaten. Waardoor  ze die brug niet omhoog konden zetten.

 Aan het einde van de middag zijn de in de stad wonende Pop Dijkema, zijn zoon en zijn broer over de kleine brug gekropen en zo naar de belangrijkste verkeersbrug waar ze zich in de machinekamer hebben laten zakken. Daar hebben ze onder dekking van spervuur de brug handmatig naar beneden gedraaid.
Zelf meende ik te weten dat Pop Dijkema bij de bouw van de nog nieuwe sluis betrokken was geweest maar in latere berichten over dit dapper staaltje werd hij ook wel als sluiswachter ten tonele gevoerd.
Dijkema is overigens bij die actie in zijn arm geschoten waar hij de rest van zijn leven last van heeft gehad. Voor zijn heldendaad is de belangrijkste weg van Oosterhogebrug die tot dan Hogeweg heette Pop Dijkemaweg genoemd. Zonder zijn actie zou er van de huizen en boerderijen aan de Hogeweg nog veel minder zijn overgebleven dan nu het geval was.

Wij gingen de derde nacht in in Harkstede.

 

Dag 6 Dinsdag 17 april

 Er was die  morgen geen oorlogsgeluid meer in de lucht en boven de stad hingen geen rookwolken meer. Wat mijn ouders blijkbaar hebben doen besluiten ons eigen huis weer op te zoeken. Al was het maar de vraag of het nog zou bestaan.
Van de terugreis herinner ik me niets en van de eerste kennismaking met een bijna onherkenbare Oosterhogebrug ook niet.
Terug bij ons huis viel de eerste aanblik nog wel mee. Het leek er nog te staan al waren de ramen stuk. Maar achter het huis gekomen bleek het achtereind totaal kapot geschoten. In wat ons schuilkeldertje was geweest lagen enkele granaatscherven. In de voorkamer hadden een aantal Canadese hotemetoten hun tenten opgeslagen. Maar de kat die leefde nog!

 Vrijwel alle huizen om ons heen hadden vergelijkbare vernielingen ondergaan als de onze. De kruidenierswinkel van van der Heide, de boerderij van transportbedrijf Maat en die van hun buren Vera waren helemaal uitgebrand. Ook een dubbele woning iets verderop waarvan ik de namen niet meer weet, met uitzondering van die van Reina een meisje dat bij ons op school zat.
In één van de woningen had de bewoner al vroeg na mei 1940 zijn auto in de schuur verstopt, volledig omgeven door stropakken. Op de laatste dag ging die met het huis in vlammen op!
Dat er zoveel huizen zijn verbrand kwam vooral omdat de Canadezen met fosfor zijn gaan schieten toen ze veel last hadden van de Duitsers bij hun pogingen het van Starkenborgkanaal over te steken. Zonder de daden van de Dijkema’s zou dat ongetwijfeld nog veel erger zijn geworden.

 Na kennis te hebben genomen van de situatie in en rond ons huis, gingen mijn ouder -  met boer Jan denk ik – op de fiets naar mijn grootouders in de stad. Ik zou daar lopend naar toe gaan.Ik heb daarbij niet de kortste route genomen zoals gewoonlijk, maar ben door het centrum  gegaan. Wat ik onderweg heb gezien laat zich niet beschrijven. We lezen veel over het vernielde centrum van Rotterdam door het bombardement in ’45 of de vernielingen van Arnhem bij de slag om die stad maar over de gevolgen van de slag om Groningen lees of hoor je maar weinig.
Het centrum was onherstelbaar verwoest. Overal zag ik nog smeulende en rokende puinhopen en ruines van wat een paar dagen daarvoor nog statige woningen, bedrijven en winkels waren. Zowel de noord- als oostwand van de Grote Markt lagen nog na te smeulen De Guldenstraat lag vol met puin van wat eerst gebouwen waren geweest.  Ook het eerste deel van de Oude Ebbingestraat lag in puin. Maar te midden van dat alles stond de Martini nog recht overeind. Weliswaar in de steigers maar dat stond hij al van voor mei 1940.
Later kwam ik langs de singels waar op diverse plaatsen noodgraven waren ingericht van militairen van beide kanten die het niet hadden overleefd!

Hoe het die dag en de dagen daarna verder is gegaan heb ik niet meer goed voor de geest. 

 Epiloog

Het meest verrassende is misschien wel dat de gebeurtenissen na mijn avontuur door het kapot geschoten centrum van de stad lang zo scherp niet in mijn herinneringen gegrift zijn als de 4 of 5 dagen daarvoor.
Ik moet na mijn omzwervingen langs de rokende puinhopen en geïmproviseerde graven van gesneuvelde soldaten, naar het huis van mijn grootouders zijn gegaan waar mijn ouders waren. Ik herinner me daar echter niets van.
Ook van de dagen daarna weet ik weinig meer. Ons huis was onbewoonbaar maar waar we de nacht(en) daarna hebben doorgebracht ik weet het niet. Terug naar Harkstede of bij opa en opoe geslapen?

Mijn herinneringen beginnen bij het feit dat we tijdelijk waren ingetrokken bij een collega van mijn vader die op het fabrieksterrein woonde, waar meerdere bedrijfswoningen stonden.
Het bedrijfsterrein was toen voor een groot gedeelte in bezit genomen door het Canadese leger. Rond Delfzijl hield het Duitse leger nog steeds stand en vaak vertrok een hele colonne auto's volgeladen met soldaten, richting Delfzijl om daar een dagje te vechten om ‘s avonds terug te keren (al miste er wel eens iemand).

Ik beleefde een geweldige tijd. Onze school in Oosterhoogebrug was zwaar beschadigd uit de strijd gekomen, zodat ik alle dagen rond de Canadese militairen zwierf wat nog wel eens chocolade, kauwgum of een biscuitje opleverde.
En hoewel er op z’on 25 KM afstand nog oorlog werd gevoerd kwam in onze omgeving het leven weer op gang. En hoe? Er werden feesten gevierd voor alles en nog wat door alles en nog wat.
Mijn ouders, bij de bevrijding beide 34 jaar oud, gingen zelfs in het dorp al weer naar dansles. Tiene Heukers de vaste bewoonster van ons tijdelijk verblijf paste dan op mij en mijn broer. Dat leverde het meest bange moment van mijn leven op.

Terwijl Jan en ik samen in één bedstee lagen werd er rond het huis plotseling aan alle kanten geschoten. Geweerschoten, mitrailleursalvo’s maar ook zwaarder geschut rondom. Het kon niet anders of de Duitsers hadden de Canadezen teruggeworpen. En als ze al bij de fabriek waren dan waren zo ook al in Ruischebrug  waar mijn ouders zouden dansen. Ik heb achter de gesloten deuren van de bedstee geweldig liggen huilen.
Tot dat onze oppas het merkte en vertelde dat de oorzaak van mijn angst het gevolg was van vreugdeschoten, omdat de Duitsers zich hadden overgegeven en dat dat betekende dat de oorlog voorbij was.
Niet veel later vetrokken de Canadezen die nogal wat zaken achterlieten, wat mij een tent en een fiets opleverde!

De bewoners van één van de andere bedrijfswoningen vertrokken al snel naar een andere woning in het dorp (waar een NSB-gezin uit was gezet), waarna wij  een jaar of drie “achter fabriek” hebben gewoond voor we terug konden naar onze oorspronkelijke woning.