Korte samenvatting van de opera Katia Kabanovά,
zondag 15 januari te zien in de Torenkamer.

Kamila Stösslová was zonder twijfel Janáceks grote muze. In drie van zijn vier laatste opera’s stond ze model voor de vrouwelijke protagonisten(synoniem voor held van het verhaal).

In Katia Kabanová (1921) is dat de gelijknamige hoofdpersoon. En net als in die andere opera’s is het onderwerp hier een noodlottige grote liefde. De getrouwde Katia Kabanová wordt tijdens de afwezigheid van haar echtgenoot verliefd op een andere man. Na een amoureuze ontmoeting krijgt ze spijt, bekent schuld en verdrinkt zichzelf in de Wolga. Deze betrekkelijk eenvoudige handeling vormde Janáceks vertrekpunt voor wat zich onder de oppervlakte afspeelt tussen de verschillende karakters. Zijn kernachtige muziek legt die verhoudingen feilloos bloot. Vergelijk bijvoorbeeld de tomeloze lyriek van Katia (hier prachtig vertolkt door Karita Mattila) met de geagiteerde felheid van haar jaloerse schoonmoeder. Regisseur Robert Carsen heeft weinig middelen nodig om dit psychologische drama tot leven te wekken. Het decor bestaat uit een toneelbreed waterbassin (verwijzend naar de Wolga), waarin houten pallets middels treffende belichting de suggestie wekken van woonkamer, bospaadje en rivieroever. Over zijn muziek was Janácek bijzonder tevreden en noemde het zijn meest tedere compositie, hoewel hij Kamila toevertrouwde: ‘je weet dat het eigenlijk jouw werk is.’